Groenbemesters

Inleiding

Op deze webpagina wordt voor een aantal groenbemestersoorten een indicatie gegeven van de benodigde stikstofgift. Die gift kan aan de eigen situatie worden aangepast op basis van ervaring en kennis van de percelen.
Na de teelt van een hoofdgewas dat weinig stikstof nalaat in de bodem, zoals granen, is een substantiële stikstof gift nodig voor een goede groei van de groenbemester. Na gewassen die een ruime hoeveelheid minerale stikstof nalaten in de bodem en/of waaruit in de nazomer en herfst nog stikstof vrijkomt door mineralisatie uit gewasresten, is geen of een kleine N-gift nodig.
Bij vroege zaai (vóór 1 september) kan het gewas zich forser ontwikkelen en meer stikstof opnemen dan bij late zaai. Een vóór half augustus gezaaide groenbemester die goed aanslaat, kan wel meer dan 100 kg N per ha opnemen, terwijl een groenbemester die na 1 oktober wordt gezaaid niet meer dan 40 à 50 kg N per ha opneemt.

Er zijn geen N-bemestingsrichtlijnen voor groenbemesters beschikbaar die zijn gebaseerd op stikstofbemestingsproeven met groenbemesters. De hierna vermelde richtlijnen voor gele mosterd, bladrammenas, winterrogge, Japanse haver en Italiaans raaigras zijn gebaseerd op proefondervindelijk vastgestelde stikstofopnames door het gewas tot aan de winter bij verschillende zaaitijdstippen, in combinatie met modelberekeningen. De stikstofopnames zijn vastgesteld in het rapport: Cover crop reference values. De modelberekeningen zijn uitgevoerd conform het rapport Actualisatie N-bemestingsrichtlijnen groenbemesters

Van de overige groenbemestergewassen, zijn geen of onvoldoende gegevens beschikbaar om een relatie tussen stikstofgift, voorvrucht een zaaimoment te kunnen opstellen. Zodra hiervan wel meer gegevens beschikbaar komen, zullen die relaties op deze webpagina worden toegevoegd. Voorlopig worden voor de overige groenbemestersgewassen ranges genoemd, los van zaaidatum. Deze zijn gebaseerd op het Handboek Groenbemesters en berusten veelal op praktijkervaringen.

Gele mosterd

Klik op de tabel om deze te vergroten

N GB tabel1.jpg

Er is voor gele mosterd over het algemeen geen N-gift nodig na koolzaad, pootaardappel, vroege consumptieaardappel, 2e-jaars plantuien, doperwt, stamslaboon, bruine boon, zomerveldboon, droge erwt, spinazie, ijssla.

Bladrammenas

Klik op de tabel om deze te vergroten

N GB tabel2.jpg

Er is voor bladrammenas over het algemeen geen N-gift nodig na zaaiuien, doperwt, bruine boon, zomerveldboon, droge erwt, spinazie, ijssla.

Italiaans raaigras

Klik op de tabel om deze te vergroten

N GB tabel3.jpg

Er is voor Italiaans raaigras over het algemeen geen N-gift nodig na zaaiuien, doperwt, bruine boon, zomerveldboon, droge erwt, spinazie, ijssla, koolzaad.

Van Engels- en Westerwolds raaigras zijn geen of onvoldoende gegevens beschikbaar om een relatie tussen N-gift, voorvrucht een zaaimoment te kunnen opstellen. Naar verwachting is de N-behoefte vergelijkbaar met die van Italiaans raaigras.

Japanse haver

Klik op de tabel om deze te vergroten

N GB tabel4.jpg

Er is voor Japanse haver over het algemeen geen N-gift nodig na pootaardappel, vroege consumptieaardappel, tulpenbollen, zaaiuien, plantuien, koolzaad, doperwt, stamslaboon, bruine boon, zomerveldboon, droge erwt, spinazie, ijssla.

Winterrogge

Na granen worden vrijwel geen granen als groenbemester gezaaid (uitgezonderd Japanse haver).

Klik op de tabel om deze te vergroten

N GB tabel5.jpg

Er is voor winterrogge geen informatie beschikbaar over de N-behoefte in relatie tot voorvrucht bij zaai vóór 1 september. Bij zaai vanaf 1 september is er voor winterrogge over het algemeen geen N-gift nodig na koolzaad, pootaardappel, vroege consumptieaardappel, tulpenbollen, plantuien, doperwt, stamslaboon, zomerveldboon, droge erwt, spinazie, ijssla.

Overige groenbemestergewassen

Voor de niet hierboven genoemde groenbemesters kunnen de ranges in onderstaande tabel worden gehanteerd. Bij een later zaaimoment in de nazomer/herfst kan met een lagere gift worden volstaan dan bij een vroegere zaai.
In een stikstofrijke uitgangssituatie is geen tot een kleine N-gift nodig. Hiervan is sprake na de teelt van een hoofdgewas in hetzelfde jaar dat een ruime hoeveelheid minerale stikstof nalaat in de bodem en/of stikstofrijke gewasresten, waaruit in de (na)zomer en herfst nog stikstof mineraliseert. Dit betreft een aantal niet-graangewassen als pootaardappel, vroege consumptieaardappel, tulpenbollen, uien, koolzaad, erwten, bonen, spinazie, sla.

Voor Afrikaantjes geldt de bovenkant van de range als het gewas in de zomer na een graangewas of graszaad wordt gezaaid en de onderkant als het in het voorjaar wordt gezaaid en er nog een stikstofnawerking is te verwachten uit gewasresten van de voorvrucht in het voorgaande jaar.

Klaver heeft geen N-bemesting nodig, omdat het heel goed luchtstikstof bindt. Wikke bindt ook luchtstikstof maar heeft alleen bij zaai in een graan- of graszaadstoppel een startgift stikstof nodig van 25 kg N per ha.

Klik op de tabel om deze te vergroten

N GB tabel6.jpg

Opmerkingen

  1. Als na een graanteelt het stro wordt achtergelaten, kan de N-gift met 15-20 kg N per ha worden verhoogd na wintergranen (uitgaande van 4-5 ton stro per ha) en met 10 kg N per ha na zomergranen (uitgaande van 3 ton stro per ha).
  2. Veelal wordt organische mest toegediend na graan. Voor de hoeveelheid werkzame stikstof die hieruit beschikbaar is voor de groenbemester, kunnen de volgende werkingspercentages worden gehanteerd (werking van de totale N in de mest):

    • varkensdrijfmest: 70% bij bouwlandinjectie en 55% bij toediening met een zodebemester
    • rundveedrijfmest: 50% bij bouwlandinjectie en 35% bij toediening met een zodebemester
    • vaste kippenmesten: 40% (bij direct inwerken na uitrijden)
    • GFT-compost: 15% (bij direct inwerken na uitrijden)
    • champost: 20% (bij direct inwerken na uitrijden)
    • geitenmest: 20% (bij direct inwerken na uitrijden)
  3. De gewassen kunnen als groenbemester of als stikstofvanggewas worden geteeld. Bij teelt als vanggewas wordt het niet met stikstof bemest. Een stikstofvanggewas heeft als doel de stikstof die na de oogst van het hoofdgewas nog aanwezig is, te gebruiken. Zo kan de stikstof niet uitspoelen naar het grondwater maar wordt het nog benut door het vanggewas en vervolgens na de winter door de volgende teelt. Bij teelt als groenbemester wordt het gewas wel met stikstof bemest. De groenbemester heeft als doel de bodemstructuur te verbeteren en organische stof te leveren aan de grond.
  4. Geef niet meer stikstof aan de groenbemester dan nodig is. Te veel stikstof wordt niet opgenomen en gaat verloren. Laat in een N-rijke uitgangssituatie de groenbemesters sowieso profiteren van de stikstof in de bodem en beperk dan de N-gift.
  5. Uit een verterende groenbemester komt (veel) stikstof vrij. Hiermee moet rekening gehouden worden bij het vaststellen van de N-gift aan het volggewas. Zie:N-korting na onderwerken groenbemesters
  6. Meer informatie over het belang en de teelt van groenbemesters staat op de pagina Groenbemesters en in het Handboek Groenbemesters.